Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO9877

Datum uitspraak2004-03-30
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200400113
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het Hof komt na toepassing van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1973 tot de conclusie dat bosnisch recht op het huwelijksvermogensregime van toepassing is.


Uitspraak

WvR 30 maart 2004 Rekestenkamer Rekestnummer R200400113 GERECHTSHOF TE ’S-HERTOGENBOSCH Tussenarrest In de zaak in hoger beroep van: [Appellante], wonende te Tilburg, appellante, procureur mr. J.A.J. Dappers. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank te Breda van 13 februari 2004, waarvan de inhoud bij appellante bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 20 februari 2004, heeft appellante verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van appellante tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen, kosten rechtens. 2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 maart 2004. Bij die gelegenheid zijn appellante en haar advocaat gehoord. 2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de producties, overgelegd bij het beroepschrift; - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 februari 2004. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift. 4. De beoordeling 4.1. Appellante heeft bij de rechtbank een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. Het inkomen van appellante bestaat uit een uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet (met ingang van 1 januari 2004 de Wet Werk en Bijstand). Blijkens de verklaring van Burgemeester en Wethouders ex art. 285 lid 1 sub e Fw van 19 februari 2004 bedraagt de totale schuldenlast van appellante € 8.349,47. Omdat niet alle schuldeisers akkoord gingen met het door Bureau Schuldhulpverlening gedane percentagevoorstel, is een minnelijke regeling niet gelukt. 4.2. Bij vonnis van 13 februari 2004 heeft de rechtbank te Breda het verzoek van appellante afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellante alleen voor haarzelf een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend, terwijl zij gehuwd is. Tegen voormeld vonnis komt appellante op. 4.3. Appellante stelt dat de rechtbank uitgaat van een onjuiste feitelijke situatie. Zij is op 7 augustus 2001 tijdens een vakantie in Bosnië in het huwelijk getreden met de heer [Z]. Dit huwelijk is, hoewel in Nederland ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, gesloten naar Bosnisch recht, zodat hierop het Bosnische huwelijksvermogensrecht van toepassing is. De heer [Z] is volgens appellante nimmer naar Nederland gekomen en verblijft tot op heden in Bosnië. Na de huwelijksluiting hebben appellante en de heer [Z] elkaar niet meer gezien. Het huwelijk bestaat dan ook slechts op papier. De schulden waarop toepassing van de schuldsaneringsregeling is verzocht, zijn allemaal door appellante aangegaan zonder bemoeienis van de heer [Z]. Appellante stelt dat in haar geval geen medewerking van de heer [Z] aan een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ex art. 284 lid 3 Fw vereist is, omdat iedere gemeenschap van goederen volgens het Bosnische recht tussen haar en de heer [Z] is uitgesloten. Voorts voert zij aan dat het ontbreken van de medewerking van haar echtgenoot juridisch niet kan leiden tot afwijzing van haar verzoek. Deze grond is immers niet als afwijzingsgrond opgenomen in art. 288 Fw. 4.4.1. De stelling van appellante dat het ontbreken van de medewerking van de heer [Z] niet kan leiden tot afwijzing van haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat dit niet als afwijzingsgrond is opgenomen in art. 288 Fw, gaat naar het oordeel van het hof niet op. In art. 288 Fw staan materiële afwijzingsgronden opgesomd, terwijl het bepaalde in art. 284 lid 3 Fw een formele afwijzingsgrond betreft. Gelet op de impact die toepassing van de schuldsaneringsregeling ingevolge art. 313 jo 63 Fw kan hebben op de huwelijks gemeenschap en derhalve op de andere echtgenoot, kan de toepassing van de schuldsaneringsregeling gewoonweg niet verzocht worden zonder medewerking van deze echtgenoot. 4.4.2. Ten aanzien van de stelling van appellante dat op het huwelijk van haar en de heer [Z] het Bosnische huwelijksvermogensrecht van toepassing is en dat er naar Bosnisch recht geen sprake is van een huwelijkse gemeenschap, overweegt het hof als volgt. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 februari 2004 heeft appellante verklaard dat zij vanaf het huwelijk in augustus 2001 tot maart 2002 in Bosnië heeft verbleven. Indien aangenomen wordt dat appellante en de heer [Z] hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in Bosnië hebben gehad, is op grond van art. 4 lid 1 van het Haags huwelijksvermogensverdrag van 1978 (HHV) inderdaad het Bosnische recht op het huwelijksvermogensregime van toepassing. Mocht dit anders zijn, dan is het hof van oordeel dat het Bosnisch recht op grond van art. 4 lid 2 sub 3 HHV van toepassing is, aangezien zowel appellante als de heer [Z] de Bosnische nationaliteit bezitten. Ter beantwoording van de vraag of naar Bosnisch recht gedurende het huwelijk sprake is van uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, heeft het hof behoefte aan nadere, actuele informatie over de thans geldende familiewetgeving in Bosnië. Het hof zal de beslissing dan ook aanhouden teneinde voornoemde vraag voor te leggen aan het Internationaal Juridisch Instituut te ’s-Gravenhage. 4.4.3. Het hof wenst voorts nadere informatie over de schulden waarvoor appellante toepassing van de schuldsaneringsregeling verzoekt alsmede over de tijdstippen waarop deze schulden zijn ontstaan dan wel zijn aangegaan. Het hof verzoekt de advocaat van appellante dan ook om het hof uiterlijk 28 april 2004 bovenbedoeld totaaloverzicht van de schulden van appellante te verstrekken. 5. De uitspraak Het hof: houdt de behandeling van de zaak PRO FORMA aan tot de zitting van 28 april 2004; verzoekt de advocaat van appellante om het hof uiterlijk 28 april 2004 een schriftelijk overzicht van alle schulden van appellante en de tijdstippen waarop deze zijn ontstaan dan wel zijn aangegaan, te verstrekken. Dit arrest is gewezen door mrs. Van Griensven, Koens en Lamers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 30 maart 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.